Vanochtend

Het is half januari en er ligt sneeuw op de daken en de wegen. Mijn dochters gingen in het donker van huis. Voorzichtig rijdend met de fiets, zo stel ik mij voor. Ik krijg appjes vanaf het station: ‘Er staat een intercity op het spoor. Ik probeer toch maar de metro.’ Even later: ‘Ik zit erin.’ Nog even later: ‘Ik zit nu in de metro naar Zuid.’ Dan: ‘Ik ben op Zuid.’ ‘Fijne dag’ stuur ik terug en dan met vertraging een smiley die een kusje geeft. Zij reageert met vier handjes die een hartje vormen. Het raakt me en ik moet lachen. Ze heeft me duidelijk gemaakt dat het boomergedrag is om liefhebbende figuurtjes te sturen. Cringe. Dat ze dat alleen doet als ze antwoordt op een boomer, zoals ik, of een oma, omdat je toch iets moet terugzeggen. 

Mijn dochter en haar vriendinnen schrijven met hoofdletters WHOHAHAHA met doodshoofdjes erbij. Of ze steken de draak met millenials en gebruiken een hele rij schuine smileys, die huilen van het lachen. Maar mij stuurde ze vier hartjes. Cringe of niet, ze maakt een gebaar. Een gebaar naar mij. Vier handjes als hartjes voor mij van mijn dochter die in de sneeuw op station Zuid staat, voordat ze doorloopt naar school. 

Wat als lieve gebaren niet vanzelfsprekend zijn? Je het niet gewend bent om ze te geven of om ze te ontvangen? Een hand op je hoofd, een arm om je heen een kus op je wang. Een kloppend hart, een hoofd vol hartjes, een geblazen hartje, helemaal voor jou. 

Cringe heette in mijn tijd sentimenteel. Lieve woorden die we niet gebruikten. Lieve gebaren die we afweerden. We gingen naar de analyse, naar de problemen, naar de zorgen, naar de scherpe humor. Daar vonden we elkaar. Daar konden we bij elkaar zijn. Bij de hoge kunsten en de kwaliteit. Niet bij gestuntel, waar we iets proberen. Waar we het niet weten. Waar we het niet durven maar eigenlijk wel willen. Het waarschijnlijk wel verlangen, maar dat niet meer voelen.

Het verlangen naar een hand op je hoofd, een lief woord, een lief gebaar. Het verlangen om zo’n gebaar te maken. Om dat te laten zien, jezelf aan elkaar te laten zien. Stuntelend, liefhebbend, niet wetend. Een gebaar van vertrouwen. Dat het goed is. Dat we bij elkaar zijn. Dat dat genoeg is. Dat dat alles is. 

Het is alsof ik geen woorden heb naar anderen waar het intiem wordt. Dat ik daar binnenblijf. Dat dat binnenin mij blijft, buiten mijn bewustzijn. Dat het daar onbegaanbaar is, verboden terrein. Makkelijker om er weg te blijven. Veiliger om er weg te blijven.

Zo is dat voor mij. Zo en geen millimeter anders. Er hoeft daar niets opgerekt te worden. Niks hoef je te geven of te ontvangen. Voorbij alle sjablonen van wat liefdevolle gebaren zouden zijn. Geen millimeter anders, daar precies te zijn, bij dat hart dat gebroken is. Bij die barst, daar waar je het niet weet, waar je het niet kan, waar het onbegaanbaar is. Precies daar stuntel je en heb je lief door alles heen. Door alle patronen en gebaren. Daar is je hart nooit gebroken omdat het simpelweg niet te breken viel. 

Daar ontvang je vanmiddag je meiden als ze terugkomen van school. Op deze dag, terwijl de zon schijnt op de resten sneeuw in de straat.

Deze column werd gepubliceerd in ZIJN 69 | december 2024