Het voelt als een tak die afbreekt. Het deel dat overblijft is zacht. Het bloedt zoete hars. Het is ongepolijst, ietwat ruw. Als ik daarbij ben, is het goed. Dan voel ik mij als een monnik die haar leven leeft in stilte. Die leest, die mediteert, die leeft. Dan vertraag ik en ben ik in alles wat ik doe bewust bij mijn hart. Bij het ongepolijste hart van liefde en verdriet. Dat voelt zoet en fijn.
Ergens denk ik dat ik rouw niet ken. Dat zoete en fijne wat ik voel, is namelijk helemaal niet naar. Maar wanneer ik het gewone leven weer oppak, voel ik me gestrest. Het gaat te snel. De wereld gaat te snel. De tijd gaat voort en ik houd het niet bij. De activiteiten van de kinderen, de to do’s van werk, de plannen, het organiseren, de mailtjes, afspraken, dingen die nu eenmaal doorgaan, mijn studie die bijna af is maar nog niet helemaal. De tijd gaat door en vult zich net als daarvoor. De tijd gaat door met alles wat ik graag wil, maar niet kan bijhouden. Het lijkt een tijdlijn die doorloopt buiten mijzelf.
En ik kom uit waar ik altijd uitkom. In die oude groef van spanning en slecht slapen. Ik ben er kwaad om. Is dit werkelijk alles wat ik in petto heb nadat er zoiets belangrijks is gebeurd? Is dit rouw? Gewoon het aloude verhaal van stress herhalen? Oude koeien van stal halen en er nog eens een rondje mee rondtollen.
Mensen vragen me hoe het gaat. Ik wil niet altijd antwoorden. Dan een appje van een vriendin die volhoudt en me bijna elke week vraagt: ‘Hoe gaat het nu met je?’ De vraag galmt die week in mijn hoofd. ‘Hoe gaat het met je?’ Ik blijf stil. Tot ik haar antwoord terwijl ik buiten loop in de stromende regen: ‘Het gaat eigenlijk niet zo goed. Ik heb de energie niet om alles bij te houden.’ Zij appt: ‘Snap ik wel, alles kost meer moeite, maar gaat wel gewoon door. Na de dood van mijn moeder heb ik een paar maanden alleen maar de krant gelezen op mijn werk en toen ontslag genomen.’ Ik antwoord: ‘Had ik maar zo’n mechanisme in me dat de krant gaat lezen, ik ga alleen maar stressen. En mijn baan opzeggen heb ik jaren geleden al gedaan.’ ‘Wees niet boos op de wereld en jezelf. Niet te snel gaan, het gaat vanzelf beter.’ Dan begin ik voor het eerst in dagen te ontspannen, terwijl de regen mijn mouwen insijpelt, en ik app terug: ‘De wereld draait door, en ik wil niet mee. Ik wil achterblijven.’ Ze antwoordt: ‘Ja, precies dat.’
Ik wil achterblijven bij de breuk tussen leven en dood. Precies daar. Achterblijven bij al die momenten rondom de dood. Het lijden. Het afscheid. Het verdwijnen van je geest. De mensen, de bloemen, de woorden. De rituelen. Achterblijven bij jou. Jou niet achterlaten in maart omdat wij al halverwege april zijn. En mei straks aanbreekt.
Achterblijven, stil staan, vertragen en aanwezig zijn in de stilte. Als een monnik wil ik leven. Niet tussen vier muren, maar met alles en iedereen die daarbij is. Met de stilte en de aandacht. Aanwezig zijn bij mijn hart op elk moment. Elk moment mijn aandacht terughalen naar de wereld. Die aanwezigheid en mijn hart belangrijker maken dan wat dan ook. Als ik dat doe dan is het goed, dan ben ik bij jou.
12 april ‘23