Mijn kinderen worden groot en mijn ouders worden oud. Ik op middelbare leeftijd er ergens tussenin. Ik kan terugverlangen naar wat er was. Mijn kleine kinderen dartelend op de stoep na een dag bij mijn moeder. De septemberzon tussen de huizen van een mooie straat in Amsterdam. Bloembakken en bankjes voor de huizen. Samen naar de tram terug naar ons huis buiten de ring.

Wat er was, is als herinnering in mij. Alsof het er precies nog is, in de septemberzon. Met mijn ouders afspreken op het strand, zorgeloos omdat dat gewoon kan. Mijn moeder die week in week uit de kinderen mee naar huis neemt, zorgeloos omdat we dat gewoon zo doen.

Het is net zo’n dag vandaag. De septemberzon schijnt. Kleine kinderen in de straat. De mijne komen zelf uit school. De tram rijdt op en neer. Wij in ons huis buiten de ring. Het huis van mijn ouders gekocht door hun buren, muren doorgebroken, huizen samengevoegd. Mijn ouders op steenworp afstand in hun mooie nieuwbouwappartement. 

Het is net zo’n zonnige dag vandaag, waarom dan dat gevoel van verlies? Van verdriet. Mijn kinderen worden groot en mijn ouders worden oud. Ik daar precies tussenin. De zomer voorbij, de dalende zon. De zonnegod rijdt op zijn stralende zonnewagen langs de hemel, getrokken door paarden, als de daling inzet. Dan, een spaak in het wiel. De zonnegod valt van zijn wagen en tuimelt neer op de aarde. 

Oud worden, ziek zijn, verlies van zelfstandigheid. Verlies van gewoon meedoen. Van weten wat te doen. Van lezen en schrijven. Van werken, erop uit gaan, iets realiseren. Van geheugen, overzicht en zelfbeheersing. 

De zonnegod op zijn knieën op de aarde. Hij voelt de aarde en woelt in de aarde. Hij stoeit met de aarde. Precies zoals hij altijd is geweest. Met kracht en doorzetting. Met gevoel voor wat mooi is en wat hij wil. Of het nu kan of niet. Of de wereld ermee instemt of niet. Zonder te weten hoe het verder moet en hoe het verder gaat. 

Mantelzorg. Neurologen. Revalidatiearts. Rolstoelen, blindenstok. Taxi’s die niet komen. Aanvullend vervoer. Ik betreed een nieuwe wereld. Een wereld die ik eigenlijk niet wil kennen. Waar ik niet wil zijn. Waar elke uitje een bergtop is. Ik verlies wat zo gewoon was. Wat voor mij het meest vanzelfsprekende was namelijk dat mijn ouders gewoon functioneren als ouders en grootouders. Het gewone glijdt langzaam weg in een nieuwe werkelijkheid. 

Ik bleef liever waar ik was in die septemberzon in die mooie straat in Amsterdam. Ik verzet mij tegen de winter die komt. Bang voor de grijze luchten en korte dagen. Maak mij maar wakker als de zon weer opkomt. Als hij weer uitstijgt boven de huizen en schittert tussen de bomen. 

Ik voel mijn verzet tegen de winter maar er is ook een stemmetje: wat als ik mijn verzet opgeef? Mijn verzet tegen wat er komen gaat. Hoe het verder moet. Hoe de wereld morgen is. Of de zon zal schijnen, of het zal regenen of stormen. 

Mijn verzet opgeven en knielen voor de dalende zon. De aarde voelen. Wroeten in de aarde. Stoeien met de aarde. Ook als het weer guur is en de dagen kort. Te zien wat ik daar te doen heb. Leren van wat ik zie en wat ik heb gezien. Van hoe deze zonnegod is in de wereld en hoe hij altijd was, totaal onbezorgd wat de wereld ervan vindt. Scherp en helder, met een oog voor schoonheid, uitreikend wanneer hij wil, schrijvend wat hij wil, creërend omdat hij wil. 

Dat ik dat te doen heb. Op geheel eigen wijze het stokje overnemen en doorgeven. Aan die meiden die zijn als rijzende zonnegodinnen. 

Deze column verscheen in ZIJN 66 | 2023