Mijn dochter van veertien heeft een baantje. In haar blauwe shirt vult ze vakken. Ze werkt zaterdagochtend of zaterdagmiddag, daarvoor of daarna speelt ze volleybal. Met de manager mailt ze heen en weer wanneer ze kan, of ze kan, dat ze niet kan. Hij is niet altijd even duidelijk, vergeet haar op het juiste tijdstip in te plannen en dan weet ze niet wat ze moet doen. 

‘Hij heeft nog steeds niet terug gemaild op mijn vraag of ik ook een uurtje later kan dan zeven uur.’ Geen mail terug, dus ze staat om zes uur op. Een jongen uit haar oude klas is net als zij om tien voor zeven bij de achterdeur van de supermarkt. Een vrouw uit onze buurt – ze staat bij de zelfscankassa’s – praat uitgebreid tegen haar en blijkt heel aardig te zijn. ‘Ze letten veel minder op je als je op dit tijdstip werkt, ze controleren je niet.’ 

Mijn man en ik zijn trots op haar. Hij had zijn eerste baantje op zijn twintigste via een familielid bij de helpdesk van een computerzaak. Ik werd toen ik een jaar of zestien was, gevraagd door mijn leraar natuurkunde. Hij zocht voor een vriend meisjes om te werken bij een sjieke galerie in de stad. Na school tot sluitingstijd, het waren lange uren want er was weinig te doen. Ik voelde me er alleen. Als ik niet weer om een klusje durfde te vragen, verborg ik me in het keukentje en maakte nog een keer het aanrecht schoon. 

‘Weet je, er is een verschil in hoe je vakken vult’, legt mijn dochter uit. Ze vertelt over een meisje dat net nieuw is. ‘Zij stelt me vragen, als ze het niet weet. Als ik op het eind van de rij een pak over heb, dan prop ik het er gewoon bij. Of ik zet het in een ander schap. Ik ga dat dus echt niet vragen.’ 

Ik ga dat dus echt niet vragen. Ik voel hoe ik altijd vraag. Altijd vragend ben. Ik tast langs glazen wanden, onderzoek op de tast wat ik moet doen en hoe ik het moet doen. Mijn energie gaat naar diegene die keurt of afkeurt. In mijn eerste baantje, en in het volgende, en het volgende.

Hoe vouw ik een shirt bij de Bijenkorf zo netjes op dat het nieuw lijkt? Hoe tap ik een biertje in de artiestenfoyer van het Muziektheater? Hoe reken ik snel genoeg uit hoeveel geld ik terug moet geven? Hoe vind ik wat ik zoek in de kassa, als de rij ongeduldige ballerina’s steeds langer wordt? 

Ik ga dat dus echt niet vragen. Hoe is het om niet te vragen? Om niet vragend te zijn? Om niet de hele tijd op te letten of je het goed doet of verkeerd? Om niet af te tasten in je geest naar een imaginaire ander die jou feedback geeft, maar gewoon te kijken waar je het pak neerzet, achter de rij of in een ander schap. Een punt te zetten of een komma, hoe het jou het beste lijkt. Om te vertrouwen in plaats van te vragen. Te zijn bij wat je doet en niet bij of het wel kan wat je doet. 

Als ik voel hoe vrij dat is, hoe fijn dat is, zie ik ook dat ik me altijd vergiste. De wereld heeft helemaal niet heel precies bepaald hoe het zou moeten zijn. Er is helemaal geen perfect universum waarin alles loopt zoals het zou moeten lopen. Een universum waaraan ik ergens moet zien aan te haken. 

Iedereen zet zijn pak altijd ergens neer, achter de rij of in een ander schap. Sommigen vragen vooraf waar ze het moeten neerzetten. Iedereen kiest altijd een maat, een vorm en een tempo. Bewust of niet. Ook ik zette heel veel punten en komma’s, stuurde heel veel teksten wel of niet op. Accepteerde banen of liet ze gaan, gaf presentaties kort of lang, meestal heel goed voorbereid. 

Er is geen route voor je uitgestippeld met toppen die je kunt bestijgen en kliffen waar je af kunt vallen. Er staan geen spiegels langs de weg waar je in kunt kijken hoe je het doet. Er is alleen wat recht voor jouw neus is. Of je een komma zet of een punt. Of je de tekst opstuurt of niet. Of je de presentatie deze keer wat minder goed voorbereidt. Het is aan jou. Elke stap is aan jou. Alleen als je terugkijkt, dan zie je jouw pad. 

Deze column verscheen in ZIJN 68 | ’24

Credits afbeelding: Mika Ruusunen via Unsplash.com