Je schrikt omdat de telefoon gaat. Er is iets dat niet wachten kan. Iets dat nu moet gebeuren. Een plotseling gemis. We spreken elkaar zo weinig. We hebben geen contact. Het is zo lang geleden dat we iets samen deden. Dit weekend eten? Jullie gaan bijna op vakantie. 

Je schrikt omdat de telefoon gaat. Er is iets dat niet wachten kan. Een brief van een instantie die er nog steeds niet is. Misschien is het misgegaan? Hoorde jij iets? Misschien is hij verkeerd bezorgd. Het is al zo lang geleden dat we iets hoorden. Even met ze bellen vandaag?

Je schrikt want je liet het gaan. Je lette even niet op. Hield niet in de gaten dat het lang duurde. Dat er veel tijd tussen zat. Je was even met andere dingen bezig. En toen miste je waar hij op lette. Toen miste hij jou. Want jij was even met iets anders bezig.

Je schrikt omdat de telefoon gaat. Er is iets dat niet wachten kan. Iets met de computer. Kan hij even kijken? Misschien, als hij tijd heeft? Ik wil hem niet belasten, want hij heeft het druk. Dat je je man aan zijn jasje trekt. Vanavond? Dat het eigenlijk niet wachten kan. Kun je bij hem langsgaan? Na je werk?

De telefoon gaat. Je schrikt want er is iets dat niet wachten kan. Huilend. Zo hoorde je hem nog nooit. Dat hij niet zelf op kan staan. Niet uit bed kan komen. Niet eens naar de wc kan gaan. Gejammer. Kun je komen? Kun je alles uit je handen laten vallen en komen? Neem haar anders mee op de achterbank. 

De telefoon gaat. ’s Ochtends om half acht. Ik heb heel lang gewacht want ik mag niet eerder bellen. Mensen slapen nog. Wat ik niet begrijp. 

De telefoon gaat, soms meerdere keren per dag. Je besloot al een tijd geleden om niet meer te schrikken. Dat dat niet nodig is. Dat je niet hoeft op te nemen. Maar je het wel wil. Je vindt het fijn om op te nemen. Hem terug te bellen als je zijn telefoontje mist. Je weet dat je dat kan doen. Even praten. Over wat er speelt die dag. Waar hij mee zit. Wat hij wil regelen, het liefst vandaag nog. Dat het nooit lang duurt. Een paar minuten. Tot je net op dreef bent. Hé Eef, ik ga weer eens ophangen. 

Dat hij contact legde, onvermoeibaar. Dat hij dat altijd zo deed. Dat hij dat altijd al wilde: even praten. Dat hij contact bleef leggen. Wat jij ook zei of deed. Zich nooit uit het veld liet slaan. Nooit beledigd was. Dat hij je niet liet gaan. Dat hij je miste en dat dat altijd al zo was. En dat jij daarvan schrok elke keer weer. Maar je begreep het verkeerd. Je had nooit hoeven schrikken. Want je hoefde niks in de gaten te houden. En je hoefde niet te blijven. Jij vergiste je, maar je kon niet beter weten.

Je vergiste je want je was altijd al vrij om te doen wat je wilde. Om te bellen of niet. Om op te nemen of niet. Om te blijven of te gaan. Op vakantie. Te verhuizen. Je kon altijd al gaan waar je wilde. Je kon altijd al zeggen: Pap, het komt nu even niet uit. Nee, ook morgen niet. Maar je dacht van niet. Je dacht dat je moest schrikken. 

En als je met hem belde en je vertelde hem waar je was, dan hoorde je van hem waar je heen kon gaan. Of je nu in Frankrijk was op avontuur of in je eentje in de VS. Het maakte niet uit. Als je belde dan vertelde hij je welke kathedraal niet te missen was. Dat je met de trein naar Milaan kon gaan, want daar regent het niet. Dat je kon gaan zwemmen, want gevoelens komen en gaan. 

Hij legde altijd contact. Zodat jij contact legde. Zodat we pizza’s bestelden. We Indonesisch aten in de stad. Met z’n allen gingen zwemmen in zee. 

Het is al zo lang stil op de lijn. 

6 juli 2023