Mijn jongste dochter zit in groep acht. Ergens in maart moeten we twaalf middelbare scholen op een lijst zetten voor de loting in Amsterdam. Samen met alle leeftijdsgenootjes en hun ouders uit de regio gaan we week in week uit, van school naar school. De laatste middelbare school die ik op een vrijdagavond bezoek is mijn oude middelbare school. Ik denk niet dat ik er sinds mijn examen nog ben geweest.
De ingang is verschoven naar een nieuw gedeelte en is vrolijk verlicht. We worden hartelijk welkom geheten: ‘Wat leuk dat je er bent!’. Eenmaal door de deur worden we opgevangen door docenten en leerlingen in gekleurde T-shirts, die ons aanspreken. Ze vertellen ons hoe het gaat en waar we moeten zijn.
Van het nieuwe gedeelte lopen we naar het deel waar ik op school zat. We komen in de oude gang via wat vroeger de meisjes-wc was. Langs waar toen het bord hing met roosterwijzigingen, langs het hokje van de claviger. Dat is nu een klaslokaal. Waar komt al die ruimte vandaan? Dan sta ik voor de oude ingang, van hieruit gezien de uitgang. Ik voel weer hoe we hier jarenlang de school in en uit liepen. Een docent spreekt me aan: ‘Heb je wat te vragen?’. ‘Ik zat hier op school’, antwoord ik. We praten over hoe het er vroeger uitzag en wat er verbouwd is.
Ik ben inmiddels mijn gezin kwijt maar krijg een foto van een proefje bij scheikunde. Ik dwaal door de gangen. Naar de zolder, waar we wiskunde hadden en waar nu een groot kunstlokaal is. Ik zie bekende gezichten. Oud-leerlingen die docent zijn geworden of net als ik ouder van een kind in groep zeven of acht.
Bij het praatje van de rector om kwart over zeven vind ik mijn gezin weer terug. Daarna maken we een laatste stop bij het lokaal Nederlands. Waar mijn dochter op verzoek een gedicht uit haar mouw schudt over de open dag. Ik praat wat met de docent over mijn leraar Nederlands, die zij kende, en hoeveel we moesten schrijven bij hem en hoeveel we van hem leerden. ‘Nam hij dat mee naar huis en keek hij dat allemaal na?’, vraagt ze. Ja, we moesten de linker pagina in het schrift leeg laten voor zijn opmerkingen. We kwamen wel bij leraren thuis over de vloer, ook bij hem. Dat was toen best normaal.
Als we teruglopen naar het nieuwe gedeelte, zie ik mijn leraar natuurkunde precies op de plek waar toen ook zijn lokaal was. Hij lijkt nog net zo jong. Vrolijk pratend met iedereen. Ik sta in het lokaal, van plan om hem aan te spreken. Maar hij is in gesprek. Ik ga weg, maar halverwege de gang bedenk ik me en ga terug. Ik sta nog even in de deuropening en zie hem weer praten met ouders en kinderen. En keer opnieuw om.
Ik voel plotseling mijn angst voor zijn mogelijke vraag: ‘En wat doe jij nu?’ Opeens zit ook mijn leraar Nederlands op mijn schouder die kritisch meekijkt. Voordat ik het door heb bevind ik me diep in een oude groef. Alles om mij heen is vernauwd tot die angstige vraag ‘wat er in ‘s hemelsnaam van me geworden is’. En wat ik allemaal niet durf.
Als ik het opmerk trek ik met ferme hand mijn geest terug uit die oude vernauwing naar het nu. Ik herinner me dat ik hier nu loop in deze verbouwde gang van mijn oude middelbare school om een school uit kiezen voor mijn dochter. Dat er werkelijk niks aan de hand is. Een koekje voor we weggaan. ‘Hebben jullie nog iets te vragen?’ ‘We hopen je te zien’, zeggen de leerlingen tegen mijn dochter. Zij is moe maar ook enthousiast over wat ze zag. En ik ben dat ook.
Op de tramhalte rekenen we uit hoe oud mijn leraar natuurkunde nu moet zijn. ‘Denk je dat hij je zou hebben herkend?’, vraagt mijn dochter. Ik weet het niet zeker, maar ik denk het wel.
13 februari ‘24