Ik wandel naast mijn vader. Hij in een rolstoel. Mensen kijken anders dan normaal. Ze kijken naar me. Ze kijken naar een dochter naast haar vader in een rolstoel, vermoed ik. De precieze handelingen om te sturen en te remmen, om te draaien. Alsof hij nooit anders heeft gedaan. We drinken koffie in een tentje om de hoek.
Hij vraagt me om de wereld uit te leggen. Hoe werkt dat met berichten appen? Kun je ze voor me printen zodat ik ze kan lezen? Het lukt weer om te lezen, wist je dat al? We appen oefenberichtjes heen en weer. Hij vraagt me waarom hij Arjan Lubach niet meer begrijpt. Vroeger moest ik om hem lachen. Waar ligt het aan? Kun je me helpen de aansluiting terug te vinden op de wereld? Kun je helpen?
Plotseling is het hem genoeg en zegt hij dat het tijd is om terug te gaan. Ik reken af en we gaan terug naar huis. Weer buiten in de rolstoel stroopt hij even zijn mouw op om te kijken hoe laat het is. Kwart over twaalf. Een vertrouwd gebaar. Maar ik zie twee horloges om zijn pols.
Thuis aangekomen krijgt mijn vader een plan. Telefoons, in elke kamer één. Vaste lijnen. Er zijn meerdere aansluitingen in de meterkast. Het moet kunnen. Misschien moeten we een gat boren door de muur. Telefoons. Het is goed om zo veel telefoons in huis te hebben als mogelijk. Vast aan de muur, zoals vroeger. Het moet kunnen. We hebben de telefoons, nu nog de stekkers. Kun je helpen? Je begrijpt me niet. Probeer me te begrijpen. Die aansluitingen zijn er niet voor niks. Het kan. Met een vierpuntsstekker of zo’n uitgang die lijkt op usb. Zoek maar op wat dat is, dan begrijp je me.
Het is alsof hij in een vlies zit. Daarbinnen lijkt het logisch, lijkt hij zoals vroeger. Lijkt hij precies zoals hij was. Zolang ik daarbinnen blijf, lijkt het goed te gaan. Misschien klopt het wel wat hij zegt en ben ik het die niet aansluit. Begrijp ik het inderdaad niet. Zoals vroeger, dat ik het eigenlijk niet begreep. Valt het wel te snappen als ik maar beter mijn best doe. Om het te begrijpen. Om te luisteren naar wat hij probeert te zeggen.
Dat hij aansluiting wil op de wereld. Een telefoon met een snoer aan de muur. Met knoppen en een telefoonklapper ernaast. Dat het gewoon werkt. Dat je doet wat je gewoon bent te doen, zegt wat je wil zeggen en aansluiting vindt. Aansluiting vinden als je grip op het leven om je heen verloren hebt. Dat het nú moet, dat het niet kan wachten. Hoor je me wel? Luister je wel? Hebben jullie het over mij? Ik heb liever dat je hardop over me praat, niet zacht.
Terwijl jij ons tot wanhoop drijft, verlies jij aansluiting op de wereld. Verlies jij je intellect, je overzicht, je inzicht, je kunnen, verlies jij de werkelijkheid die wij als vanzelfsprekend ervaren. En verlies ik jou. Als persoon die alles wist, als hoogbegaafde, erudiete, intellectuele, imponerende vader. En ben jij daar in een rolstoel met twee horloges om je pols en vier telefoons in huis. Nu nog opzoek naar een telefoonklapper.
Maar je bent er nog. Je belt me nog. Ha Eef. Misschien kom je zelfs nog een keer langs, met de taxi. En zit je even bij ons aan tafel tot het je teveel wordt. De ziekte van Parkinson heeft je vergaand aangetast maar je bent er nog. Binnen al die beperkingen en binnen dat beperkte en ook treurige leven, ben je er nog.
15 februari ’23